We citeren de biografie die verscheen bij de publicatie van zijn kwartierstaat.
Constant Lievens werd geboren te Moorslede op 11 april 1856 op de wijk de Koekuit als zevende van elf kinderen. Vader Jan was landbouwer, eerst in Beveren- Roeselare en vanaf 1852 in Moorslede. Moeder Barbara Depuydt was net als haar man afkomstig van Beveren-Roeselare. Onze latere geestelijke was pas 11 jaar oud toen zijn moeder stierf. Volgens de overlevering van mijn grootmoeder is een val in de kelder met melkketels haar fataal geworden (ze werd in april bediend met de laatste sacramenten en stierf op 1 augustus 1867). Dat was meteen de oorzaak dat de elfjarige knaap van school moest blijven en thuis een deel van het werk moest overnemen, eerst als koewachter en daarna als paardenknecht. Zijn omgang met en kennis van de paarden zou hem later in de missie goed van pas komen. Op een bepaald moment werd hij gecontacteerd door de dorpsgeestelijkheid; die betaalde zijn schoolgeld zodat hij zich kon voorbereiden op het Klein Seminarie van Roeselare, waar hij zich voor de zesde Latijnse aanmeldde op de leeftijd van 14,5 jaar. De eerste test met Kerstmis was niet denderend: hij behaalde een der laatste plaatsen, maar op het einde van het jaar vinden we hem reeds vooraan. Het jaar nadien eindigde hij tweede, vlak na Albrecht Rodenbach. Lievens behoorde inderdaad tot wat Hugo Verriest de “Wonderklas” zou noemen (Retorica 1875-1876). Hij zat dus midden de Blauwvoeterij, maar een leider in de Vlaamse studentenstrijd was hij niet. Daarvoor was hij te schuchter en bedeesd. Of wilde hij als onbemiddeld student het risico niet lopen van school gestuurd te worden ? Kandidaat-priesters volgden in die tijd het jaar wijsbegeerte aan het Klein Seminarie. In oktober 1877 vatte hij dan zijn studies aan in het Groot Seminarie te Brugge. Lievens dacht er echter aan om missionaris te worden. Het bezoek van D. Callaert, pastoor-missionaris in de States, aan het Brugse seminarie betekende een stap in die richting. Onverwacht krijgt hij bij het begin van het tweede studiejaar te Brugge een bericht van zijn oversten: omwille van zijn schitterende studies mag hij in Rome studeren aan de Gregoriaanse universiteit. Dit zou de mogelijkheid om missionaris te worden nog moeilijker maken en hij schrijft dezelfde dag naar de Brugse bisschop met de vraag te mogen binnentreden bij de Jezuieten te Drongen. In oktober 1878 komt hij te Drongen aan om er voor de komende twee jaar aan zijn noviciaat te beginnen. In oktober 1880 vertrok hij naar Indie. De reis met de Australia zou zes weken duren om op 2 december aan te meren in de haven van Calcutta, waar hij samen met vijf reisgezellen nog enkele weken te gast zou zijn bij Mgr. Goethals, Jezuïet en aartsbisschop van Calcutta. Hij werd voor verdere studies naar Asanol gestuurd. Een tijdgenoot getuigt: hij spreekt zowel vlot Latijn als Frans en Vlaams, hij kent grondig Engels en Duits en nu spreekt hij op zijn gemak Bengaals. Op 14 januari 1883 w o rd t hij d o o r Mgr. Goethals in de kathedraal van Calcutta tot priester gewijd. Hij wordt er leraar van het Sint-Franciscus Xaveriuscollege. 1885 is het jaar waarin Lievens eindelijk kan starten met zijn missiewerk. Het wordt Chota-Nagpur in Bengalen. Einde juli 1885 wordt hij naarTorpa gestuurd: een nieuw missiegebied waar hij zijn eigen opvattingen over missionering kan verwezenlijken. Niettegenstaande de vele vriendelijke contacten met de Moenda’s (een der drie stammen) kan Lievens maar weinigen overhalen zich tot het katholicisme te “ bekeren” . De bevolking wordt uitgeperst en uitgezogen door de radja’s , de manki’s, de thikedars en de mato’s die elk op hun beurt meer belastingen en herendiensten eisen. Dit leidt zelfs tot een ontvolking van de streek. Lievens besloot de methode van de gerechtelijke bijstand te proberen. Hij bestudeerde de algemene en regionale wetten en de plaatselijke gewoonten van de Moenda’s. Hij moest tevens proberen niet in aanvaring te komen met het Engelse bestuur. Om niets aan het toeval over te laten, stelde hij een programma op: hij zou de verdediging van de landlui in rente- en arbeidszaken op zich nemen; hij zou slechts die zaken verdedigen die door wetgeving en rechtspraak waren geregeld; van onzekere vraagstukken of van politiek zou hij zich onthouden; door het gezag van de Engelse regering te erkennen zou hij de beschermende macht van de Engelse wetten en het gerecht kunnen inroepen. Reeds kort nadien behaalde hij zijn eerste grote overwinning. Van zijn vriend, de politieoverste van Torpa, had hij vernomen dat er een proces zou plaatsvinden. Een bejaarde landbouwer wilde zich niet neerleggen bij een eerste veroordeling. Diens pleiter hield het een paar dagen voor het proces echter voor bekeken, zodat de oude man zonder hulp voor het hof moest komen. Lievens zou de verdediging op zich nemen. Hij deed dat op een schitterende wijze in de hoofdstad Ranchi. De oude landbouwer werd vrijgesproken. De bemoeiingen met gerechtszaken en de propaganda om overal bekend te worden was het meest oorspronkelijke en het meest eigene deel van zijn missiemethode. In 1886 richtte hij op twee maanden tijd 26 scholen op ! Om deze te bezoeken en te controleren, had hij een paard gekocht van zijn beschermer, het politiehoofd van Torpa. Na amper enkele maanden had hij meer dan 2000 “ bekeerlingen” . Samen met zijn nieuwe medewerker pater De Smet verdeelde hij in 1887 zijn missie in kringen, een soort dekenijen die elk zeven of acht dorpen bevatten. Vanaf juni 1887 aanvaardde Lievens geen afzonderlijke “ bekeringen” meer, maar slechts volledige dorpen ineens. Halve dorpen wilde hij niet meer helpen, uit vrees dat de niet-bekeerden zouden samenspannen met de landheren en zemindars en voor het gerecht valse getuigenissen tegen christenen zouden afleggen. Zijn mateloze werkkracht zorgde er echter voor dat hij zichzelf geen rust gunde, zodat zijn algemene gezondheidstoestand met de dag slechter werd.